© Johan Jacobs

Interview in Karakters door Stijn Demarbaix

08.01.2021

‘Roderik Six ademt literatuur. Overdag houdt hij voor Knack Focus de wereldliteratuur tegen het licht en tikt hij op zijn laptop naarstig beschouwingen en recensies, om ’s avonds het beeldscherm op te bergen en met de vulpen in de hand aan eigen werk te schrijven. Een droombestaan, dat vooral de smakelijke vrucht is van jarenlange noeste arbeid: een decennium timmerde Six aan de literaire weg, verschillende arbeidersjobs uitvoerend om het hoofd boven water te houden. Ondertussen ligt met Volt zijn derde roman in de boekhandel, een stilistische krachttoer in dienst van een grimmig einde-der-tijden-verhaal. Vintage Six dus. We zochten hem op in zijn Gentse stulpje.’

 

Karakters: Heeft journalistiek van jou een betere schrijver gemaakt?

Roderik Six: Dat denk ik niet. Mijn debuut verscheen in hetzelfde jaar dat ik als journalist voor Knack begon, dus het is niet zo dat er een journalistieke carrière aan mijn schrijverschap voorafging. Ik houd de twee bovendien strikt gescheiden. Journalistiek is voor mij iets concreets, iets dat ik overdag uitvoer en geld in het laatje brengt. Een echte job. Literatuur is voor na de uren.

Al denk ik wel dat ik vaak een lyrische stijl hanteer. Geacht wordt dat je droog schrijft en alleen de feiten weergeeft, maar omdat ik auteurs en muzikanten interview, kan ik meer zwier in mijn artikels aanbrengen. In mijn boeken glipt er niks van journalistiek binnen. Van een documentaire stijl kan je me althans niet betichten.

Brengt het recenseren van andermans werk je nooit in een lastig parket?

Nee, omdat ik de stelregel hanteer dat ik geen Nederlandstalige literatuur bespreek. Vroeger deed ik dat wel en inderdaad, dat kon wel eens tot conflicten leiden. Het is een tweesnijdend zwaard. Als ik iemands boek negatief bespreek, wordt het al snel ongemakkelijk op feestjes, en als ik het positief bespreek, dan is dat zogezegd als vriendendienst. Met de redactie hebben we dan maar beslist dat ik me van Nederlandstalige literatuur afhoud. Dat is het veiligste.

En er is nog literatuur genoeg.

In overvloed. In het Nederlandse taalgebied wordt er extreem veel vertaald. We beseffen eigenlijk zelf niet hoe ver dat gaat, zeker als je ons vergelijkt met andere landen. Neem nu Amerika, daar komt 0,5 procent van de uitgegeven boeken uit het buitenland. Amerikanen kennen Michel Houellebecq en W.G. Sebald, maar verdere invloed uit Europa is er zo goed als niet.

Hoe komt het dat er hier zoveel vertaald wordt?

(stellig) Dat zit in onze cultuur. Nederland en Vlaanderen zijn eeuwenlang overheerst geweest, als kleine landjes die slechts een pion waren in talloze oorlogen. Op die manier werden in onze contreien veel talen gesproken. Ook de verzetscultuur van bijvoorbeeld een uitgeverij als De Bezige Bij heeft een rol gespeeld. En het feit dat België voor een deel Franstalig is, met als gevolg dat veel Franstalige auteurs hun weg naar de Nederlandstalige markt hebben gevonden.

Als klein taalgebied kan je niet anders dan meertalig en globaal ingesteld zijn, en dus ook interesse tonen voor de taal van een ander.

‘Er komt ook zoveel eenheidsworst uit. Alle debuten gaan over persoonlijke trauma’s, er zijn thrillers bij de vleet en als er een hype ontstaat als Vijftig tinten grijs of De zeven zussen, probeert iedereen die na te apen.’

Ben je milder als recensent wanneer je zelf boeken publiceert?

Het zijn vooral de jaren die me milder hebben gemaakt. Ik heb ondertussen zoveel gelezen dat als een boek mij al meekrijgt, ik snel geneigd ben om te zeggen dat het voor de doorsnee lezer goed genoeg zal zijn.

Er komt ook zoveel eenheidsworst uit. Alle debuten gaan over persoonlijke trauma’s, er zijn thrillers bij de vleet en als er een hype ontstaat als Vijftig tinten grijs of De zeven zussen, probeert iedereen die na te apen. Daar ben ik wel streng voor.

Is dat de keerzijde van je professie, dat je te veel leest?

Je gaat me in geen geval horen klagen, hoor. Het is geen opgave om een boek te lezen en te bespreken. Maar het heeft me wel misvormd. Ik kan geen boek meer lezen met het oog op leesplezier. Voortdurend vraag ik me af of en hoe ik het kan bespreken. Als ik toch voor mijn ontspanning lees, dan is dat gek genoeg non-fictie. Boeken over kwantummechanica en de snaartheorie bijvoorbeeld. Ook al kan ik er niks mee en begrijp ik er vaak geen jota van, als ik zo’n boek in de boekhandel zie liggen, neem ik het mee. Waarschijnlijk om even uit de fictiewereld te kunnen ontsnappen.

Wat is de taak van een recensent?

Een recensent is in de eerste plaats een gids. Lezers die geen tijd hebben om zelf uit te zoeken wat goed is en wat niet, neem ik bij de hand en toon ik wat er allemaal op de markt is. Voor diepgravende analyses en uitgesponnen beschouwingen is er zelden plaats. Dat is de taak van een literatuurcriticus, niet die van mij. Als ik zelf een film- of muziekrecensie lees, wil ik ook gewoon te weten komen of de film of plaat iets voor mij gaat zijn. Waar die film of plaat dan allemaal aan refereert en wat de maatschappelijke impact ervan is, kan me op dat moment even gestolen worden.

Worden recensies nog gewaardeerd?

Ja, zeker. Een tijdje heb ik daar cynisch over gedaan, maar ik ben daar volledig op teruggekomen. Mensen zijn met recensies bezig. Mijn vriendin werkt in een boekhandel en merkt dat ook: klanten nemen uitgeknipte recensies mee en gaan op zoek naar het boek dat besproken wordt. Het kan zijn dat ze de recensie niet gelezen hebben en alleen afgaan op de hoeveelheid sterren die het boek gekregen heeft, maar dat maakt me niet uit. Ik ben zelfs een grote voorstander van het sterrensysteem. Dat is de haak, zo trek je de lezers binnen. Als je maar één ster geeft, weet je dat de mensen er niet voor gaan komen. Of ze zijn net nieuwsgierig en hebben zoiets van: nu wil ik het ook gelezen hebben.

Je bent dag in, dag uit met literatuur bezig. Heb je soms het gevoel dat je daar iets anders voor opgeeft?

Nee, dat niet. Mijn leven is nu eenmaal georganiseerd rond literatuur. Het klinkt misschien een beetje hoogdravend en dramatisch, maar ik zou niet weten wat ik anders in dit bestaan zou moeten doen. Ik dien voor niets anders dan voor taal.

Ik kan me voorstellen dat het voor mijn vriendin en vriendenkring niet altijd even vanzelfsprekend is. Tijdens het schrijven ben ik erg monomaan. Het eist al mijn aandacht op. Je kan het vergelijken met een minnares, maar dan van papier. Als een boek dan af is, stap ik opnieuw de realiteit binnen. Volgens mijn vriendin ben ik dan een ander persoon, die meer aanwezig en aandachtig is.

Er is ook een lange periode geweest waarin je niet van journalistiek en literatuur kon leven. Hoe kijk je daarop terug?

Ik ben erg dankbaar voor die periode. Het heeft me geleerd hoe lastig het is om de hele dag monotoon werk uit te voeren en me doen beseffen wat voor een privilege ik nu heb. Het is levenservaring waaruit ik kan putten. En als er iets is dat ik goed gedaan heb in mijn leven, is het vijf jaar met verstandelijk gehandicapten te hebben gewerkt. Dat is veel beter dan enkele boeken aan de literatuur toevoegen.

Je nieuwste roman Volt heeft net als Vloed en Val de apocalyps als thema. Een optimist in je boeken ben je niet.

(lacht) Mijn romans zijn niet de meest vrolijke, dat is zo. Als ik er een af heb, denk ik altijd: nu ga ik eens een leuk zomerboek schrijven. Met de beste intentie begin ik daar dan aan, maar na een tijdje gaat het toch weer over het einde van de wereld. Die setting trekt me aan omdat ze de personages op scherp stelt. Ze voert de druk echt op. En ik vind het een relevante setting, want ik denk ook echt dat we niet goed bezig zijn.

Toen Vloed uitkwam, zei je nog dat die roman niet veel te maken had met het ecologische vraagstuk. Is dat met Volt veranderd?

Volt is in zekere zin een politieker boek, ja. Al is het zeker niet mijn intentie geweest om van de meet af aan een politieke roman te schrijven. Dat sluipt er gaandeweg in.

Vroeger was ik liberaal. Ik geloofde in de vrije markt en dat als je ergens voor werkte, je wel zou krijgen wat je verdient. Nu realiseer ik me dat zoiets een fabel is. Dit systeem is niet gemaakt om de mens vooruit te brengen. Op de ABC-eilanden (Aruba, Bonaire en Curaçao, red.), waar ik een tijd woonde en de inspiratie heb opgedaan om Volt te schrijven, was ik daar getuige van. Tussen de rijksten ter wereld mocht ik er op een omheinde villa passen. Het was onthutsend om te zien hoeveel geld er daar omgaat, terwijl de lokale bevolking in extreme armoede leeft. Dat heeft mij de ogen geopend en dat probeer ik in Volt mee te geven, zonder te willen prediken.

‘De verhalen die we onszelf vertellen, worden waarheid’, zo luidt de boutade. Is het in dat opzicht misschien niet beter om eerder positieve verhalen naar buiten te brengen dan telkens de negatieve?

Daar valt iets voor te zeggen, ja. Maar op dit moment geven de feiten de pessimisten gelijk. Dan sta ik liever te roepen dat het niet goed gaat met de wereld. Laat ons maar even overdrijven in negativiteit, als er dan iets aan gedaan wordt en het blijkt achteraf allemaal niet zo erg te zijn, dan is de wereld toch maar gered.

‘Droog schrijven zit gewoon niet in mij. ‘Jef loopt de kamer binnen’ als openingszin bijvoorbeeld, zoiets zou ik nooit uit mijn pen krijgen.’

Stijl is voor jou belangrijk. Je zei eens dat je net als Hugo Claus, Ivo Michiels en Peter Verhelst de Nederlandse taal vooruit wil stuwen.

(lacht) Ik had toen beter gezwegen, met mijn arrogante bek. Ik poog eigenlijk niet om stilistisch te schrijven, het lijkt me simpelweg het minimum dat ik kan doen. Het staat me te na om clichés te gebruiken. Nu is mijn stijl wel enigszins barok en construeer ik soms wel erg rare zinnen, maar dat is sterker dan mezelf. Zo zie ik de wereld en vertaal ik mijn gedachten naar taal. Droog schrijven zit gewoon niet in mij. ‘Jef loopt de kamer binnen’ als openingszin bijvoorbeeld, zoiets zou ik nooit uit mijn pen krijgen.

Ik probeer wel wat te milderen en ik dacht dat het me in Volt gelukt was, tot mijn vriendin me het tegendeel bewees door op een willekeurige pagina het boek open te slaan en eruit voor te lezen. Er zijn mensen die me op mijn stijl afrekenen, en dat mag. Maar dan denk ik: de taal is zo rijk, waarom zou ik die niet ten volle gebruiken?

Ben je overigens geen vreemde eend in de bijt bij het Prometheusfonds? De uitgeverij heeft het imago zich op commercieel succes te richten.

Zo voel ik me daar althans niet en het stoort me evenmin. Dan ontmoet je eens totaal andere mensen op feestjes. Mai Spijkers (oprichter uitgeverij Prometheus, red.) weet overigens echt wel wat hij doet en is oprecht geïnteresseerd in degelijke literatuur. Hij wil naast bestsellers ook iets unieks uitgeven en heeft in de kern een literaire uitgeverij voor ogen. Voor hen zal het overigens ook wel leuk zijn om met een vreemde auteur als ik uit te kunnen pakken, die amper boeken verkoopt maar wel prijzen wint.

Ik krijg van de uitgeverij de vrijheid om te doen wat ik wil. Ik heb bijvoorbeeld geen vaste redacteur en hoef opmerkingen niet per se door te voeren. Ik moet niet schrijven voor het geld en ze verwachten niet dat ik 20.000 exemplaren ga verkopen. Dat zet mij in een bevoorrechte positie. En ze zien het uiteraard als een investering: als ik dan toch eens een bestseller beetheb, pikt iedereen zijn graantje mee.